© Getty Images

Drie minuten pure waanzin. Renners getuigen over beruchte afdaling van de Poggio: “Desnoods eindigde ik tussen de tomaten en de glasscherven”

Op dik drie minuten ben je beneden. De grootste ‘zot’ haalt er net geen 90 per uur. En menig renner heeft er op het ruwe asfalt een stukje opperhuid achtergelaten. Welkom op de afdaling van de Poggio, die kronkelende strook richting finish waar de voorbije twee jaar Milaan-Sanremo werd beslist. Hier flirten de koplopers straks tussen ziekenhuis en zoete glorie. “Ik wilde winnen. Desnoods eindigde ik tussen de tomaten en de glasscherven.”

Wim Vos

De naakte cijfers? Die zijn vreemd genoeg niet eens zo indrukwekkend. Een hoogteverschil van 137 meter – dat is nog geen halve Eiffeltoren. Een percentage van 4,6 procent – de achterkant van de Koppenberg gaat dubbel zo steil naar beneden. Zelfs de lengte. Drie kilometer – wie straks voor zijn tv vier keer met de ogen knippert, heeft het allemaal gemist.

Greg Van Avermaet(vijftien deelnames aan Milaan-Sanremo): “En toch spreekt geen afdaling in het voorjaar zo tot de verbeelding als die van de Poggio. Ik zeg dat allang: leg deze afdaling op dertig kilometer van de streep en geen hond praat erover. Alles heeft te maken met de ligging. Op de top van de Poggio is het nog minder dan zes kilometer tot de streep. Tijd om nog iets te recht te zetten is er amper. De Poggio is een van de weinige hellingen waar de afdaling even belangrijk is als de klim. Om niet te zeggen: belangrijker.”

Jasper Stuyven(vier deelnames, winnaar in 2021): “Nuchter bekeken is het niet eens zo’n supertechnische afdaling. Doe je ze op training, met een fris hoofd en een ‘gewone’ hartslag, valt ze heel goed mee. Het probleem is dat ze volgt na meer dan 280 kilometer wedstrijd. Je hebt al een lange dag gehad, vervolgens kom je boven op de Poggio met een maximale hartslag en dan moet je ook nog eens geconcentreerd naar beneden. Dat maakt het allemaal zo verraderlijk.”

Wout van Aert(vier deelnames, winnaar in 2020): “Veel heeft met frisheid te maken. Het jaar dat ik won, kwam ik in de afdaling terug op Alaphilippe, nochtans een goede daler. Maar in de beklimming was ik net niet over mijn limiet gegaan. Dat hielp. Toen Mohoric vorig jaar wegreed van de rest in de afdaling had hij ook niet gereageerd op de aanvallen bergop. Een goede tactiek.”

Van Avermaet: “Je durf, zelfs je parcourskennis: frisheid bepaalt alles. Bij mijn eerste deelnames probeerde ik de afdaling te onthouden. Hoeveel bochten, hoe scherp waren ze... Ik zat er letterlijk op te studeren. Tot ik in volle wedstrijd bovenkwam. Zoals bijna iedereen: à bloc. Plots was alles wat ik had zitten studeren weg. (lacht) Ik zat precies weer in het middelbaar.”

© AFP

***

Hoe belangrijk is de positie waarin je aan de afdaling begint? “Superbelangrijk”, wil het cliché. Toch. Arnaud Démare won in 2016 nadat hij pas als veertigste de top van de Poggio had gerond. De man die eerst bovenkomt op de Poggio is lang niet altijd de eerste beneden, en al helemaal niet de eerste aan de streep. Van Avermaet weet dat als geen ander: in 2011 begon hij met elf seconden voorsprong aan de weg naar beneden. Aan de streep was hij… negende.

Van Avermaet: “Terwijl ik nog altijd vind dat ik toen een behoorlijke afdaling reed. Een probleem: Cancellara leidde de achtervolging. Een van de beste dalers toen. Ik blijf vinden dat je maar beter zo ver mogelijk vooraan zit op de top van de Poggio. Wie niet bij de eerste tien naar beneden draait, zal niet rap meer winnen.”

Stuyven: “Nuance: toen ik won, zat ik ook niet vooraan bij het begin van de afdaling. Het hangt er maar van af of ze vol naar beneden rijden of niet. Bij mij deden ze dat niet – gelukkig. Bij Mohoric vorig jaar ook niet. Waarom wint Mohoric? Als Pogacar het gat niet laat vallen, mag hij nog zo’n goede afdaling rijden, dan rijdt hij ook niet weg. Je kan maar voorsprong nemen als ze achter je naar mekaar kijken.”

Van Avermaet: “Toch. Er is geen enkele renner die zegt dat hij graag als dertigste naar beneden wil draaien. Hoe meer vooraan je zit, hoe meer controle je hebt. En meer controle betekent: minder kans op valpartijen, minder kans dat er iemand voor je een gaatje laat vallen en dus minder energieverlies. Na elke bocht naar het wiel van je voorganger spurten kost al genoeg krachten.”

Stuyven: “Daardoor gebeuren er valpartijen. Je bent moe, na elke haarspeldbocht moet je opnieuw optrekken, je verliest vijf of tien meter op de renner voor je, en dan ga je risico’s nemen.”

Van Avermaet: “En opschuiven is helemaal onbegonnen werk. In de eerste twee bochten is nog iets mogelijk: twee, drie plaatsjes maximaal. Nadien zit alles op een lijn.”

Stuyven: “Toch als ze à bloc rijden. Je kan nu eenmaal niet rapper dan rap rijden.”

© BELGA

***

Hoe gevaarlijk is de afdaling? Op tv ziet het er anno 2023 al afschrikwekkend uit. Toch kan het nog altijd erger. In de Giro van 1987 werd er zowaar een tijdrit op de flanken van de Poggio gereden: acht kilometer steil naar beneden. Stephen Roche won – zonder valhelm – maar niet nadat hij er toen al schande over had gesproken: “Drie renners zijn al gestorven dit jaar. Willen ze een vierde?” Een Belg was er die dag in 1987 ook bij.

Frank Hoste (3 deelnames aan Milaan-Sanremo): “Vandaag zou het niet meer kunnen. En gelukkig. Ik ben daar duizend doden gestorven. Nochtans vond ik mezelf geen slechte daler. Maar die dag was het parcours volledig afgesloten, mochten er zelfs geen motards op en moest ik helemaal alleen naar beneden rijden. Dan wordt het helemaal link. In Milaan-Sanremo rij je altijd in het wiel van de renner voor je naar beneden. Je hebt een richtpunt. Zelfs wie helemaal vooraan rijdt, kan zich oriënteren op de motards van tv. Maar toen had ik niks: ik ging elke bocht blind in. Levensgevaarlijk. Niet vergeten: het asfalt was toen ook nog niet wat het vandaag is.”

Stuyven: “Naar Italiaanse normen ligt het vandaag best goed. Ik zeg wel: naar Italiaanse normen.”

Hoste: “En vandaag heeft ook de man vooraan in de afdaling een richtpunt. Ze vloeken vaak op de motards. Maar zelfs al nemen ze voldoende afstand, voor de renner vooraan zijn ze van goudwaarde. Dat maakt het minder gevaarlijk.”

Van Avermaet: “Zelf vind ik de Poggio niet eens de gevaarlijkste afdaling in Milaan-Sanremo. De Cipressa is technischer én moeilijker.”

Stuyven: “Op de Cipressa ben ik ooit op training in volle afdaling op een auto geknald. Op de Poggio is mij dat nog nooit overkomen.”

Van Avermaet: “Op de Poggio ben ik banger dat de man voor mij valt dan dat ik zelf val. In de eerste bocht gleed er ooit een renner van Sky voor mij weg. Dan moet je in de remmen, hem kunnen ontwijken en vervolgens ook nog een gat dichtrijden. Allemaal energieverlies en heel ambetant. Daarom zit je beter vooraan. Rij je als twintigste renner, kunnen er negentien voor je wegglijden.”

Stuyven: “Geen renner op de Poggio die niét weet wie er voor hem rijdt. Is het een slechte daler of zie je hem vroeg in de afdaling een foutje maken, ben je nog meer op je hoede.”

© Getty Images,

LEES OOK. ONZE STERREN. Alle ogen zijn gericht op Tadej Pogacar, wie houdt Sloveen van zijn tiende seizoenszege?

***

Hoeveel risico’s moet een renner nemen? Sinds vorig jaar heeft Mohoric een nieuwe standaard gezet. Stuiterend in een gootje kwam hij enkele keren net niet ten val. Toch heeft de winnaar van de vorige editie niet eens de snelste tijd op de afdaling van de Poggio. Die is voor Simon Clarke sinds de editie van 2021. Hij deed over de drie kilometer precies 3’11”. Maar lang voor Mohoric en Clarke zorgden andere renners al voor een ijkpunt. In 1987 dook de Belg Eric Vanderaerden als een torenvalk achter de ontsnapte Maechler aan – nipt te laat, hij werd tweede. Maar vooral de afdaling van Sean Kelly in 1992, toen hij op weg naar de zege vijftien seconden goedmaakte op Moreno Argentin, wordt ‘suïcidaal’ genoemd. Op Eurosport en in zijn biografie Hunger zou Kelly er later op terugblikken. Opvallend: ook de Ier hanteerde de strategie om op de beklimming zo zuinig mogelijk te zijn met zijn krachten.

Sean Kelly (12 deelnames, winnaar in 1986 en 1992) : “Op de Poggio hield ik me gedeisd. Ik wilde alleen maar volgen. Tweehonderd meter te veel inspanningen en je zit in het rood, zonder tijd om te recupereren. Eenmaal boven ben ik zo hard gegaan als ik kon. En ja, in een aantal bochten zat ik waarschijnlijk op de limiet, misschien wat erover, want in minstens twee bochten maakten mijn banden een raar geluid. Maar je zit in een flow, de adrenaline stroomt en je begint echt niet te denken: ojee, stel dat het fout gaat. Ik dacht aan winnen, alleen aan winnen. Eindigen tussen de tomaten en de glasscherven? Dat moest dan maar.”

Eric Vanderaerden(9 deelnames, drie keer op het podium): “Dat herken ik. Wie op de Poggio een fout maakt, vliegt bij wijze van spreken zo door een van de serres op de flanken. Maar als je kans maakt op de zege, ben je daar niet mee bezig. Zeker ik niet. Ik was een spurter. Het is geen toeval dat sprinters vaak goed dalen en aan de voet van de Poggio nog komen aansluiten. Die zijn het gewoon om limieten op te zoeken, risico’s te nemen en topsnelheden te laten noteren.”

Van Avermaet: “Sprinters én crossers. Nog zulke mannen die technisch begaafd zijn en niet snel bang zijn.”

Vanderaerden: “Ook bij mij was het soms op het randje. Die keer met Maechler: boven op de Poggio had ik nog 45 seconden achterstand, onderaan nog 6. En dat gootje van Mohoric? Welke renner heeft dat nog niet meegemaakt?”

Van Avermaet: “Iedereen moet al eens corrigeren in de afdaling. Toch heb je risico’s en risico’s. Fantastisch wat Mohoric vorig jaar deed, maar hij kon wel twee keer op de grond gelegen hebben.”

Mathieu Van der Poel(drie deelnames, éénmaal op het podium): “Er is een verschil tussen goed dalen en gek zijn, natuurlijk. Mohoric had evengoed met een ziekenwagen Sanremo verlaten. Dat noem ik gek. Ik vind zelf dat ik redelijk goed kan dalen, maar ik zal geen onnodige risico’s nemen.”

Kelly: “Soms gaat een verhaal ook een eigen leven leiden. Mijn achterwiel zou in elke bocht geslipt zijn, ik zou teruggestuiterd zijn van de muren, de schampsporen waren duidelijk te zien op mijn shirt. Allemaal verzinsels. Zo snel is die afdaling niet, hoor. Er zijn veel bochten, zodat je steeds vaart moet minderen. Je hebt hier niet die lange rechte stukken, waar je 100 per uur haalt. Misschien is het 70 geweest. Dat haal je heel snel.”

Van Avermaet: “Dat klopt. Heeft Nibali volgens Strava het record van 87 per uur? Dat vind ik al heel snel. Dat moet al bijna in de uitloper zijn helemaal op het einde. Want inderdaad: ga je in de Alpen naar beneden, dan ligt de snelheid veel hoger. Maar ook dat is de Poggio: ze maken er net wat meer van dan wat het in werkelijkheid is.”

© Getty Images

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Keuze van de Redactie

MEER OVER